De oorsprong van de naam Retie zal wel altijd een beetje gissen blijven. In zijn Bijdrage tot de Geschiedenis van Retie (1949) geeft Edward Sneyers een opsomming van voorgestelde verklaringen. Hij vermeldt Van Herdegom, die in 1630 schrijft: ‘Rethij, sic dicto Belgice, a multis fluvialis et rivulis, vernacule Reeten, sive Reten, quibus in variis partes finditur ac distinguitur.’ (Retie, op zijn Belgisch zo gezegd, vanwege de vele riviertjes en beekjes, waardoor het in verscheidene delen wordt opgesplitst en verdeeld.)
De meeste verklaringen die in de volgende eeuwen uitgeprobeerd worden, komen in essentie op hetzelfde neer. Karel Bartel De Ridder, die in 1860 Het Dorp Rethy schrijft, stelt dat Retie van reth (spleet) en y (water) komt en dus zou betekenen: ‘water dat zich uit verschillende spleten vormt’. Een andere mogelijkheid is volgens hem rietwater. Ook Coveliers (1941), Mansion (1935) en Prims (1940) brengen reth in verband met reet, rijt, dat waterloop betekent. Coveliers splitst Rethie in ret en hie, wat hem de mogelijkheid biedt de tweede lettergreep te verklaren als gehucht en het geheel als beekdorp.
Kreglinger ziet in Retie: rede of rode, dat gerooid bos en hei betekent. Carnoy (1940) brengt Retie in verband met retige, dat hij verklaart als heide. Acht jaar later stelt hij dat de uitgang -ie in Retie, een ontwikkeling is van -iacum, ‘à l’époque latine-franque’. ‘Le prototype est donc probablement ratiacum, lequel peut provenir du celtique rate: rampart de terre, fortin.’ (De grondvorm is dus waarschijnlijk ratiacum, die kan komen van het Keltische rate: aarden wal, fortje.)
Roelandts (1944) stelt vast dat het Gallo-Romeinse achtervoegsel -iacum bij enkele Vlaamse namen geëvolueerd is tot -ium, -ia. Roelandts stelt dan als grondvorm van Retie voor: retium, naast het oudere retiacum, uit de Latijnse persoonsnaam R(h)etus. Retie moet dus wel zeer oud zijn, aangezien de grondvorm van Gallo-Romeinse oorsprong is. Voor die hoge ouderdom vindt Roelandts een argument in het Geschied– en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten van De Seyn, die vermeldt dat er in Retie voor-Romeinse voorwerpen, tumuli en asurnen, ontdekt zijn. Retie zou dus het gebied aanduiden dat eens bezit was van ene R(h)etus. De Vries neemt in zijn Woordenboek der Noord– en Zuidnederlandse Plaatsnamen (1962) deze verklaring over.
Tot slot is ook de volksetymologische verklaring van Retie het vermelden waard. In haar Onderzoek naar de sagenmotieven in Mol, Dessel, Retie (1957) neemt G. Van Loock een aantal varianten van volgend mooi verhaal op: ‘Lang geleden reed Sint-Martinus te paard door de lucht. Sommige mensen in ons dorp bemerkten hem. Anderen die te laat kwamen om het wonder te zien, vroegen ongelovig: ”Reed ie?” Wel, daar heet het nog altijd “Retie”. Verderop riep het volk: ”Houd hem!” Dat gehucht kreeg de naam “Houtem” (Kasterlee). En waar paard en ruiter landden en Sint-Martinus ging liggen om uit te rusten, ontstond de naam “Lichtaart”.’ (G.A.)